In mijn casual kloffie wandelde ik op mijn slippers direct naar een loket. Op bezoek in Den Haag bij de ambassade van Irak. Meteen kwam er beveiliging op me af. Of ik mijn telefoon uit kon zetten, en wat er in mijn laptoptas zat. Telefoon uit, en na wat verwarring over de laptop (staat hij uit? Natuurlijk, hij zit toch in de tas? Oh ja, dan kan hij nog wel aanstaan.) kon ik doorlopen. Overal strakke pakken om me heen. Na enkele minuten kwam de secretaris van de ambassadeur me ophalen. Een afkeurende blik op mijn kleren en een vriendelijke (meelijwekkende?) glimlach en we begaven ons naar boven. Ik werd het kantoor van de heer Banaa ingeleid. Een kolossale, statige man, strak in het pak (voor zover dat kan bij kolossale mannen) met een statig bureau en nog statigere portretten aan de muur van voormalige statige krijgsheren. Omdat iedereen tot nu toe in het Nederlands tegen me begon te praten ging ik er vanuit dat de hele ambassade naast Irakees of Engels ook Nederlands sprak. Pas na drie zinnen vroeg hij me vriendelijk of ik misschien in het Engels wilde praten. En na nog eens drie zinnen leken we uitgepraat.
“So, you want to go to Iraq?”
“Yes”
“To teach film?”
“Yes”
(stilte)
(nog meer stilte)
“Ok”
Gelukkig volgde alsnog een leuk en vriendelijk gesprek waarin hij me liet beloven om niet de provincie Erbil te verlaten, zelfs niet als lokale bevolking zou garanderen dat het veilig was. Tijdens zijn uitleg over ontvoeringen haalde hij zijn duim langs zijn keel met het bekende “kkkggggggh” geluid, en ik beloofde rap dat ik dat niet zou doen. Ook liet hij nog even merken dat hij het niet eens was met het gemak waarmee de regisseur me uitgenodigd had, en of ik dat maar even kon doorgeven. De regisseur had me gemeld dat op het vliegveld het visum ook te regelen was, maar dat ik toch maar even langs moest gaan omdat de ambassadeur een vriend van hem was. Volgens mij heeft de regisseur veel vrienden.